Op dit ogenblik zijt
gij met de hemelen verbonden. Of dit waarheid is, zal ik u moeten
bewijzen. Ik zal u moeten optrekken in de oneindigheid van die hemelen
en eerst wanneer mij dit gelukt is, zult ge kunnen beamen, dat het
woord, hetwelk u thans wordt geschonken, op uw wereld nog nimmer is
gevormd.
Toen Christus op Golgotha zijn stoffelijke ogen sloot, had Hij nog
miljoenen jaren kunnen spreken over Zijn Weg, Zijn Waarheid en Zijn
leven. Deze woorden, die Hij tijdens zijn rondgang over de aarde Zelf
uitsprak, betekenden, dat Zijn Leven universeel was en dat Zijn Weg
macrokosmische betekenis had. Dit alles had Hij als Waarheid aan het
mensdom willen schenken, maar het brute geweld daarvan weigerde het te
aanvaarden en bracht Hem om.
Christus als Goddelijk Bewuste, wist dit. Mij gaat het nu echter alleen
om de vraag wat Hij de mensheid nog had kunnen schenken, wanneer men Hem
de gelegenheid daartoe had geboden. Hebt u hier nimmer eens over
nagedacht? Hij schonk u onmetelijk veel, maar het was nog lang niet
alles. De Goddelijke Vertegenwoordiger had de mensheid meer kunnen geven
dan stoffelijk en geestelijk bewustzijn. Hij had haar de al-kennis
kunnen en willen brengen. Die kennis is voor ons, hemelingen, de
universiteit van Zijn Persoonlijkheid en wij noemen haar deswege de
“Universiteit van Christus”. Kunt ge reeds aanvoelen, wat de
“Universiteit van Christus” te brengen heeft? Heeft men op uw aarde
eerder gesproken over Christus Universiteit? Voelt ge aan, dat uw aardse
hogescholen bij haar weinig betekenis hebben?
Toen Christus na Zijn kruisdood het lichaam verliet, begaf Hij Zich naar
de hoogste hemel in ons leven en zetten Hij Zich neer te midden van de
Engelen – van mensen dus, die eens op aarde leefden, en in de sferen van
licht ruimtelijk bewust werden. Hij trok hen allen in Zich op en sprak:
“Wat zult gij thans doen, wat zult gij aan de mensheid schenken, nu gij
weet, dat Mijn Universele denken en voelen aan het kruishout werd
gesmoord?
Ik zeg u: “breng niettemin Mijn Waarheid en Mijn Leven aan deze
mensheid. Zet gij mijn werk voort: Mijn taak is op aarde volbracht.
Voer de mensen op Mijn Weg. Breng de kinderen van God tot het Universele
weten, opdat al het leven God als een Vader van Liefde zal leren
kennen. Eens zal men u geheel aanvaarden!”
Hierna loste Hij voor hun ogen op en keerde terug naar Zijn Goddelijk
bestaan, vanwaar Hij voort zou gaan om de wereld Zijn Liefde en Zijn
kennis te schenken.
Wat deden de Meesters hierna? Zij daalden af naar de eerste sfeer en
verenigden zich in de “Tempel van Christus”, die bestaat en arbeidt door
onze Al-bewusten Mentor. In deze tempel wordt de naar hoger weten en
kunnen strevenden zielen de mogelijkheid geschonken om zich in Zijn
Goddelijke Persoonlijkheid in te leven en daardoor verbonden te worden
met de Wetten, die Gods Schepping in stand houden. Op deze gewijde
plaats mediteerden de Meesters en ontwierpen zij, door Christus van het
Al uit bezield en voorgelicht, hun plannen, die de mensheid van de
eeuwige gelukzaligheid moesten verzekeren.
Ik verbind u nu met de tijd, dat we zelf in deze Tempel leerden om ons
gereed te maken voor de taak, die we thans door André vervullen. Ge zult
hierdoor de macht van deze Tempel leren kennen en weten, wat u thans in
uw eeuw aan wijsheid zult gaan ontvangen, want het is daar, dat hij
zijn stoffelijke verschijning zal beleven – onder de alleszeggende naam
“De Universiteit van Christus”!
Toen wij deze Tempel betraden, waren we juist als de geleerden en
dogmatisten van uw aarde: we dachten iets te weten van God en het leven.
Eenmaal opgenomen in die macht wisten we dra beter. Immers, wat konden
wij, wat kunnen uw universiteiten en godgeleerden weten van de
Goddelijke Almacht, die we slechts volgens onze stoffelijke graad
vermochten peilen? Wat blijft er van de aardse kennis over, wanneer we
verbonden worden met de ruimtelijke wetten, die de vorming en de
ontwikkeling bepaalden van het heelal, de mens, het dier en het
plantenleven?
Na een zekere tijd van voorbereiding zeiden de Meesters tot ons:”Komt,
vrienden, wij mogen door Christus thans teruggaan naar het stadium van
de eerste Openbaringen, de tijd toen God aan Zij Schepping begon.”
En ziet, wij zagen die eerste verschijnselen tot ons komen. We werden
hierdoor één met de Goddelijke Persoonlijkheid. Vergeet niet, dat wij
onze eigenschappen op de geestelijke graad hebben afgestemd. We mogen
zeggen, dat onze liefde, ons voelen en denken in harmonie is met de
hemelen, er is niets meer in ons, dat beperkt of stoort. Wie van uw
aarde kan dit nazeggen? Kan een professor, kan een godgeleerde van uw
wereld Gods hart binnengaan, wanneer er disharmonie in hem is? Gelooft
ge één ogenblik, dat hij zóó tot eenheid met de Goddelijke en dus
Harmonische wetten kan komen? Hierdoor alleen al is het peil van zijn
wijsheid vastgesteld! Door onze volmaakte en hemelse liefde konden wij
in Gods universeel denken worden opgetrokken en hierdoor ook zijn wij
thans in staat die wijsheid op aarde te brengen. Wij dan zagen, hoe Zijn
Wezen zich in myriaden delen splitste, we beleefden, hoe de lege
ruimten zich vulden door Zijn ectoplasma, Zijn fluïde, Zijn licht, Zijn
bezieling, Zijn liefde. We zien voor ons, hoe de
macrokosmos tot verdichting en uitdijing komt en hoe de mens zijn
evolutie aanvangt. We beleven zijn eersten dood, zijn terugkeer naar het
astrale bestaan, waar hij wacht tot hij opnieuw wordt aangetrokken, om
verder te werken aan de verstoffelijking van zijn Goddelijke graad. Van
planeet tot planeet volgen we het menselijke leven en zien we, hoe het
steeds meer het stadium, het uiterlijk benadert, dat u thans als
vertegenwoordigers van het hoogste organisme op uw wereld, het blanke
ras, bezit. Machtig, onzegbaar machtig is deze feilloze ontwikkeling van
het Goddelijke plan, dat nimmer in gevaar is, daar zij een weg volgt,
die het leven regelrecht terugvoert tot Zijn Schepper. De Meesters
zeggen: “Dit is de weg, waarvan Christus sprak, de weg, die ook Hij ging
en die Hem tot het Goddelijke Al voerde. Aanvaardt die weg als waarheid
en ge zult deel hebben aan Zijn leven.”
Hoe zouden wij, die hier de werkelijkheid voor ons zien, nog buiten de
weg om willen gaan? We zien toch de verschijnselen van zijn bestaan voor
ons, we leven er in. Wij moeten aanvaarden, dat de Schepping zich zo en
niet anders voltrok. Door haar te volgen, worden we schepping, één als
we zijn met Hem, Die ons eens Zijn ganse Persoonlijkheid schonk.
Onze wandeling op aarde eindigt op het ogenblik, dat de mens zijn
kringloop volbracht heeft. Zijn beleven houdt voor deze graad van
bewustzijn op, daar hij hem thans heeft eigen gemaakt. Zijn ziel echter
gaat verder, immer verder, want zij heeft haar Goddelijke afstemming nog
niet bereikt. Nog leerde zij slechts een deel van Zijn wetten kennen,
er wachten haar dus hogere werelden.
“Deze wet geldt voor elk door God geschapen leven, hoe nietig ook”, zegt
de Meester. “Elk stofje, elk atoom toch is door Hem bezield en dus
oneindig. Om u dit te bewijzen, maak ik u één met de
macrokosmos in stoffelijke vorm”. Onze ogen verbinden ons met het
macrokosmische
leven, met de sterren, zonnen en planeten daarvan. Zij ontvingen van u,
aardse mensen, namen, maar voor de astrale Meesters zijn het
levensgraden, levenswetten.
“Volgt nu”, onderwijzen de meesters,” dat elke ster, elke planeet een
nieuw leven zal scheppen. Hierdoor ziet ge het vader- en moederschap van
de ruimte, dat in haar bezit is, doordat ook haar Schepper Vader en
Moeder is. Begaafd met de Goddelijke splitsing zal zij een nieuw en
hoger leven optrekken en daardoor evolueren, zoals wij mensen dat zullen
doen”. En wij beleven die universele wet. Op krachten van de Meesters
komen we in verbinding met de zielen, die de wetten van de hoogste hemel
tot de hunne maakten en nu, voortgestuwd door de evolutiewet, naar de
mentale gebieden zullen overgaan. We denken aan de godsdiensten van de
aarde, die voor het merendeel geloven, dat de hemel de eindbestemming is
voor de mens. Alsof wij hemelingen in onze staat, hoe rijk en gezegend
ook, God zouden kunnen genieten, zoals zij zeggen. Onze liefde, ons
bewustzijn is reeds geestelijk afgestemd, maar is zij al Goddelijk? Maar
God eist dit van ons, geen deel, geen graad van Zijn leven mag ons
onbekend blijven, een onmetelijke weg ligt voor ons! We beleven de
mentale gebieden, die tot de vierde
kosmische graad behoren. We zien hogere vormen, dieper bewustzijn,
schoner harmonie. Machtige gevolgtrekkingen kunnen we maken ten opzichte
van het aardse leven en het onze in de hemelen. Ook wij hebben lief –
een liefde, die ons zoals gezegd de mogelijkheid geeft Gods leven en
denken te onderzoeken – maar wat is zij in vergelijking met die, welke
wij hier op dit nieuwe
kosmische stelsel zien stralen? We ervaren, hoe de mens hier, volgens uw
berekeningen, in één leven duizend en meer jaren oud wordt. Is dit zo
vreemd? Bewijst het niet, dat het leven hier een hogere bestaansvorm
geniet en dat gij van de aarde uw korten levensduur aanvaarden moet als
gevolg van de beperktheid, die uw graad nog bezit? We gaan voort en
maken ons los van de vierde
kosmische graad en de vijfde en zesde te betreden. Steeds dichter
benaderen wij het Goddelijke stadium, dat in het “Al” besloten ligt.
Onbeschrijflijk is de schoonheid en de macht van de mens, die tot deze
werelden behoort. Wat is er op onze reis overgebleven van de wijsheden,
die uw aardse godgeleerden verbreiden? Schrikbaar arm is het, wat zij
bezitten en nochtans als heilige waarheden uitdragen. Zij geloven, dat
een berouwvol gevoel ons verzekert van Gods werelden en wij ervaren, dat
er
biljoenen wetten en graden door ons beleefd en tot bezit gemaakt moeten
worden om één deeltje van onze persoonlijkheid op Zijn Almacht af te
stemmen. Zij geloven, dat Gods werelden in één leven te winnen zijn en
wij constateren dat het getal levens, om dit te bereiken, niet uit te
spreken is. Hoe klein ziet de mens van uw aarde zijn Goddelijke Vader,
hoe gering is zijn kennis… En nog hebben wij het “Al” niet betreden.
We staan voor de grens er van. Op de krachten van de meesters, op de wil
van Christus zijn wij tot hier genaderd. Overstraald door Gods gouden
licht, zien we de
hoogste graad van leven. Voor ons staat de Goddelijke Persoonlijkheid
als mens en Hij vindt goed, dat we ons met zijn voelen en denken
verbinden. Eens waren zij mensen als wij, eens schiepen ook zij
disharmonische toestanden, eens bouwden ook zij aan de verdichting van
de hellen, maar als delen van God ontwikkelden zij zich op Zijn bevel
zolang zij Hem als een zichtbare gestalte konden vertegenwoordigen. Zij
waren vonk, embryo als wij, en dit leert ons, dat elk kind van God eens
tot Hem zal terugkeren. Eens zullen wij allen met hen kunnen zeggen: “Ik
ben ruimte, ik ben licht en liefde, zoals God wilde, dat ik werd. Alles
wat onder mijn graad leeft hoort mij toe, want ik beleefde het. In mij
leeft het
macrokosmisch geheel, want ik overwon die stelsels en verruimde daardoor
mijn weten, mijn persoonlijkheid. In mij is het Goddelijk bewustzijn
ontwaakt, zodat ik één ben met mijn vader.”
Dan sluiten wij overweldigend door het machtige leven van Christus en de Zijnen de ogen.
Wanneer zij weer opengaan, vinden wij onszelf opnieuw terug in het
beginstadium van de Schepping en de Meester zegt: “Gij hebt nu iets van
de Goddelijke werkelijkheid beleefd, maar dacht ge, dat er niet nog meer
was? Gij hebt beelden ontvangen, thans zult ge wet na wet, graad na
graad voor u zien en bij alle zullen wij zolang stilstaan, tot ge hen
volkomen kent”.
Opnieuw gaan wij vanuit het eerste stadium tot het Goddelijke Al. Nu om
de evolutie van ons lichaam te beleven, en als dit is geschiedt, zegt de
Meester weer: “Gelooft ge, dat ge nu alles kent en dat de “Universiteit
van Christus” niets meer te bieden heeft?”
We volgen thans de ontwikkeling van het innerlijke leven: de ziel.
Ontzaglijke werelden doemen voor ons op, de werelden van ons zelf. En
weer vragen wij ons af, wat weet de aardse geleerde van deze onmetelijke
wetten af, hoe wil hij begrijpen en verklaren, wat wil hij vaststellen –
hij – die gelooft dat de mens het product is van één gering leven? Hoe
wil hij, die zelf nog in disharmonie leeft, de aard en de diepte
bijvoorbeeld van de psychopathie vaststellen, terwijl de oorzaken er van
levens en levens terug liggen? Hoe van de bezetenheid, van de
homoseksualiteit? Hoe wil hij een definitie van de liefde geven, terwijl
hij hoogstens stoffelijke ervaringen daaromtrent kan bezitten? Wat weet
hij van de wil af en de mogelijkheden er van? Wat van de inspiratie, de
bezieling? Zo kan ik voortgaan, want deze vragen doemen op, terwijl ik
en
miljoenen andere hemelingen al deze werkingen van de ziel voor ons zien.
Maar dan kondigt zich alweer een andere faculteit van de “Universiteit
van Christus” aan: die welke de dierenwereld leert. Ook deze voert ons
terug naar de beginstadia van de Goddelijke Schepping. De beelden tonen
ons aan, dat het dierlijke leven zich uit de mens ontwikkeld heeft. Weer
zien we, dat ook deze vorm van Goddelijk Leven en Denken een
evolutieproces doormaakt en dat ook hij tot Zijn Schepper terugkeert.
Hierna legt het bloemenleven haar geheimen voor ons open en opnieuw
beleven wij Goddelijke Openbaringen.
Ziet, mijn kinderen, dit alles had Christus u kunnen schenken, wanneer
Hem de mogelijkheid daartoe was geschonken. Thans zal dit geschieden in
de Eeuw,
die in Zijn Teken zal staan. Kent ge nu iets van de macht, die Zijn
Universiteit vertegenwoordigen zal? Door haar zal Hij in uw midden zijn,
door haar zult ge het
Koninkrijk Gods beleven. Deze Universiteit zal het kosmisch bewustzijn
schenken, d.i. de ontleding van iedere wet, welke in de ruimten Gods
gestalte kreeg. Dat deze woorden niet ijdel of bedrieglijk zijn, zullen
wij bewijzen.
Uw volk bezit thans in André het instrument, door hetwelk wij u die
bewijzen kunnen geven. Door hem zullen wij u op de weg, in de waarheid
en het leven van Christus voeren. Door hem staat uw wereld voor een
nieuwe bewustwording, als levend bewijs, dat Christus u nimmer alleen
liet en de belofte gestand wil doen, die Hij in het laatst van Zijn
aardse leven gaf. Uw dogmatisten zullen hiertegen stellig in verzet
komen, zij deden dat de eeuwen door. Als in de tijden van Christus zelf,
als in die van de andere profeten zullen zij de hogere waarheid niet
beseffen en deze als duivels verwerpen of kleineren. De eeuwige waarheid
is evenwel niet aan te tasten, zij zal zegevieren over aardse dogma’s
en hypothesen – doordat zij uit God is!
Meester Zelanus
uit evolutie 1ste jaargang, no 9, 15 februari 1947